DeStandaard 16/06/2015
IMF 15/06/2015 + PDF
Als de armste helft van de bevolking rijker wordt, dan groeit de economie van een land vervolgens harder. Maar als de rijkste 20 procent meer inkomen verwerft, remt dat net de groei af, toont een nieuwe IMF-studie.
Als de rijken rijker worden, dan profiteert iedereen mee. Want die rijken geven het geld immers uit en op die manier komt het ook bij minder vermogenden terecht. Zo luidt een vaak gehoorde rechtvaardiging voor een stijgend inkomen aan de top.
Die uitleg kunnen we naar de prullenbak verwijzen, blijkt uit de gisteren verschenen studie Causes and Consequences of Income Inequality van het IMF.
Als de twintig procent rijkste burgers van een land één procentpunt rijker worden, dan daalt het bruto binnenlands product (bbp) in de daaropvolgende vijf jaar met gemiddeld 0,08 procentpunt. Bij de twintig procent laagste inkomens is het net omgekeerd. Als zij één procentpunt rijker worden, profiteert het hele land mee: in de daaropvolgende jaren stijgt de groei met 0,38 procentpunt. Dat positieve effect geldt ook voor een rijker wordende middenklasse, zij het in iets mindere mate.
We find that increasing the income share of the poor and the middle class actually increases growth while a rising income share of the top 20 percent results in lower growth—that is, when the rich get richer, benefits do not trickle down. This suggests that policies need to be country specific but should focus on raising the income share of the poor, and ensuring there is no hollowing out of the middle class. To tackle inequality, financial inclusion is imperative in emerging and developing countries while in advanced economies, policies should focus on raising human capital and skills and making tax systems more progressive.